bus BOBO-OUAGA 14.27-20.02/03VII1999 een blauw bord waar wind en zand en zomerregen een naam hebben afgesleten. een naamloos dorp aan een weg zonder einde. die weg klimt even naar de hemel in een vlaag van hoogmoed, later zelfs nog hoger om zich dan een oud verhaal te herinneren en weer langzaam te gaan liggen in een groengeregend bomendal. aan de kim fiets een zelfverzekerd silhouet een lading zwerfhout naar huis.
de zon & wolken zonder gezicht, waarvan de brave dichters eeuwenlang met hun ogen dicht hebben geschreven dat ze omrand zijn met goud. [zodat pulpuitgevers nog steeds hopeloos digitaal prutsen om protserig goud licht te laten stralen op de hoogglanskaften van streekromans en stichtelijke lectuur]. die lucht is zo mooi...zo zonder woorden. ze steelt de moed van de fotograaf, beklemt de dichter, brandt blinde vlekken in dwalende ogen & ze heeft bavink mal gemaakt. het aquarium rolt door de leegte van de lage bomen, de lukrake cirkels van lemen hutten & de zoeven neergedaalde meren waar de lage lome zon in stuitert en koeien met kamelenbulten in het rode water baden. die lucht is zo mooi...zo zonder begrip. en dat begrijpen die andere starende koppen veel beter dan ik. want ze zwijgen. ze zwijgen en staren vanonder een hoofddoek, grijze krullen of een wollen muts naar het schouwspel dat in de verte geschilderd wordt: de scherpe wolkensilhouetten die bedolven onder al die lagen rood steeds andere vormen zoeken om stil te liggen op het ongebleekte schetspapier. maar iets zegt dat het verder moet...dus stroomt de plakaatverf en schrijven enthousiaste kindervingers hun plakkerige beeldtaal in de lucht.
even zit ik ernaar te kijken. alleen maar te kijken naar het spektakel. even kraai ik als 't jelle jaapje van nog niet zo gek lang geleden, steek ik mijn kale kop in de wind die door het open aquariumraam naar binnenstroomt. even zit ik te glimmen in die laatste zonnenstralen. maar dan graai ik alweer in mijn rugzak naar een blauwe bic...naar woorden om dat daar vast te leggen. graai ik als een jochie in een blokkenton. bijna willekeurig. de wringende geverfde houten woorden; vierkantgeel, cylinderblauw, driehoekrood, halvemaangroen & sterpaars. onhandige zoekende knuistjes die meestal het juiste gat niet vinden. de enkeling die past, valt hol op de bodem.
dan even later stopt die pen gelukkig. begrijpt ineens dat achter die wolk een jonge onbezonnen engel wat witkalk heeft weggekrabd van een van die verheven vensters. ziet ineens dat het de hemel is die door dat gat straalt. dus stopt die pen. 'k steek m'n kop iets verder in de wind en de wind blaast mijn woorden weg; steeds verder. het aquarium gromt. ik zucht & kraai nog even naar de zon voordat hij wegzakt.