14

BOBO-DIOULASSO24V1999we rijden een ander klimaat binnen; weides en grazende koeien. de bus kruipt een heuvel op, links een vallei met de eindeloze variaties groen van de verte. schouders schokken, hoofden deinzen alsof ze van geen nek weten. om me heen de gelaten gezichten; sommige slapen. rechts naast me zit een grijze musulman, zijn knokige linkerknuist geklemd om een japanse radio. uit de palmgroene overjas steekt zijn rechterhand, waarvan een vinger mist; het heeft geregend. de lucht is vrij van stof en de temperatuur is gedaald tot net boven dertig celsius...hij heeft een bruine sjaal om zijn nek en op zijn hoofd een dikke schapenwollen muts...nu even stoppen voor een interessanterige soldaat die wat met papieren rommelt...

het lijken de snippers van een te beginnen verhaal...maar dat is er niet: een laagbudgethotel met de vijfmaaldaagse omroeper als buurman. de stad is leeg. we lopen langs de reisgidstips; de grote markt is gesloten voor verbouwing, het twee kamermuseum vervangt juist vandaag een verlopen tentoonstelling voor de vaste collectie, de jardin zoologique vinden we alleen door nauwkeurige toepassing van de plattegrond: de letters zijn van de muur gebladderd en termieten hebben het voetpad ondergraven, maar als ik door een gat in de afgesloten poort gluur, zie ik tussen de vervallen kooien een heuse reuzeschilpad die strompelt. in de kwartieren van de stad waar de ambachten zouden worden beoefend vinden we autohandelaren en voetballende kinderen, de modernste bioscoop van burkina is inderdaad mooi, maar als we aankomen draait de tweede voorstelling niet en niemand weet waarom...en ik geniet...van de niksigheid.

BANFORA 26V1999/22.30 vandaag was ik in het paradijs. verassend om even buiten de stad, net voor de laatste bezinepomp een deel van de hemel te vinden. tot hier altijd gedacht dat er een zwevende entree zou zijn in een schitterende wolkenmobiel met een span indrukwekkende cherupsen. of dat het anders toch zou verschijnen als een soort openbaring, een gouden stad die neerdaalt in het oosten. maar ik zit op een rammelende peu-cinquante en de zon breekt niet eens door het broeiende wolkendek. het licht is mat...een veld met palmbomen...'k rijd langs met 30...een zwalkende koe...40, uitwijken, wapperende haren...twee mannen maken kleistenen in een kuil langs de weg. `bon soir' handen aan hun rieten hoeden...'k steek mijn hand op, gas valt terug...een rij vrouwen met manden op hun hoofd...terug op 30, 'k zie niets...kinderen rennen de weg op om te zwaaien...al voorbij; 'k rem om een foto te maken uit de verte; ss1/125,diafr.16, redelijk licht, click, ik zie nog steeds niets, laat mijn camera zakken en dan zie ik het pas, hoor ik het eigenlijk eerst: 'k ben het paradijs binnengerateld. CUT 'k zit in de kamer van een goedkoop hotel...buiten kijken de eigenaars op een onzeker zwart-wit beeld naar een frans reportage-programma. gideon slaapt al. ik heb het peertje boven de spiegel in de badkamer aangedaan, door een kier van de deur valt nu een smalle baan licht op mijn vergeelde schrijfboek. jeff buckley op mijn hoofd om de knerpende ventilator en de krekels te overstemmen en om de hevigheid te vinden van dat paradijselijke...maar vanmiddag was ik al verloren, stond ik daar als BAVINK met zwarte zonneplekken voor mijn ogen, overmand door de schoonheid en het onvermogen haar vast te leggen. 'k heb nog wat door de zoeker staan staren...zelfs een paar keer afgedrukt. maar ik ben niet groot genoeg om zelfs maar een schimmig zwart-wit beeld te schetsen. 'k kan er ook niet achterkomen waarom ik die vallei moet geven aan iedereen die wil kijken. weet niet waarom ik de wereld wil vertellen van die eindeloze velden suikerriet, het glimmende meer met de drinkende koeien of van het glooiende groen dat reikt tot de kim; verderop de bizarre rotsen van de waterval, die je aanstaren vanuit windgeslepen gaten. dus liet ik als een kleine jongen mijn camera zakken, dankte GOD voor het moment en startte mijn brommer...

BANFORA27V1999/8.00

...daar ergens stopte mijn verslapte hand; meegetrokken in een onaangenaam vertigo dat volgens de dokters was ingegeven door de gebraden vis uit het decadente restaurant van die avond. die nacht ben ik dus 10 keer naar het bloemenperk gerend om me in spastische stuipen van 't gif te ontdoen om het resterende voor de afwisseling aan het wc-huis af te staan. omdat de immodium het op die manier niet langer dan een half uur uithield, was 't snel afgelopen met 't watermanagement in mijn lijf. 's ochtends dus met gideon als gids naar het hospitaal gewankeld.

lachende dokters met blote voeten onder hun witte jassen. mijn bloed wordt onderzocht op malaria. ik geef voor de zekerheid een meegebrachte naald, maar 't blijkt niet nodig, alles in de stoffige zalen komt uit steriele verpakkingen van een franse fabrikant; HIVvrees gelukkig even in de ijskast. dus krijg 'k een zaaltje waar 'k alleen lig te staren naar 't monotoon gedruppel van 't infuus. zout en suiker. een machtige dag. de rust na die nacht [ik verdraag zulke pijn niet, ben een westerse wattenkoning] en overal mensen. m'n dokter, oumar, zegt dat er 8 patienten zijn, maar die hebben elk minstens 5 familieleden om ze te wassen, om voor ze te koken en met ze te kletsen. hij vertelt dat er vorige maand een dorpshoofd op zaal lag en dat 't terrein zwart zag van de vrouwen, overal sliepen mensen, compleet gekkenhuis...hij lacht; het is erg goed voor de genezing, zegt hij. ik geloof het. elk kwartier komt er een andere jongen even om de hoek glimlachen. ze begrijpen niet hoe ik daar alleen kan liggen slapen [gideon gebruikt de dag, op mijn aanraden, om op een brommertje de omgeving nog wat te verkennen; later op de dag valt hij en moet naar 't andere hospitaal van banfora om 't gruis uit alle schaafwonden te laten peuteren.] in een aangename waas van waken en slapen geniet ik van de stemmen buiten, van 't geluid van de pruttelende thee ['k sla 't mierzoete drankje tegen alle regels in af, maar 't infuus blijkt gelukkig voldoende verontschuldiging] ik verwonder me ervover dat ik op een plastic matras met een grommende buik zo voldaan gelukkig ben. een biddende vrouw voor het raam: felgele hoofddoek, prachtig kontrast van lucht, doek, gezicht. de zonsondergang tussen de luiken. 'k begin weer te zweten, leef. in 't schijnsel van van een tl-balk op de veranda lichten de druppels bovenin de slang op als fijne pareltjes. 'k lig er een uur naar te staren. dat beeld komt zeker terug in een film. om 22.00 naar 't hotel gebracht door een andere dokter achterop een grote yamaha motor.

nu op een bankje in de zon voor station banfora [witgekalkt met spitsvormige stenen op de muren, oogt wat turks]. kinderen slepen palmtakken over de rails. een vrouw kookt ontbijt op het perron. geiten op het spoor. er zijn een dozijn medewerkers van de spoorwegmaatschappij aanwezig in het kantoortje, maar de man die verantwoordelijk is voor de kaartverkoop moet nog komen. op dit station stopt zes keer per week een trein. drie keer richting abidjan en drie keer richtig ouaga. vandaag zou de trein volgens schema drie uur 's ochtends moeten arriveren. we kwamen eens kijken om kwart over zes. de chef denk dat hij vandaag aankomt om negen uur.

OUGA27V1999/18.55 de trein -tien uur vertrokken- komt aan op 't station [banfora-ouaga=360km]. de dode geit op het bagagerek boven mijn hoofd begon pas het laatste uur te lekken.